Oh, god. Geef mij kracht. Oh, geef mij kracht. Zo mooi als het woud, zo gevaarlijk de vluchtroute. Maar alles beter dan naar de baas terug te moeten. Lang geleden dat ik vrij, vrijuit kon spreken. Wij gaan niet terug, nooit meer terug. We zijn er. Hakbijl in de roos, of achilleshiel rad van fortuin spinnend wiel. Tot de schroeven los gaanzitten. Draai, draai als navigatiegestoorden, ik denk dat ik nog even blijf. Wisselstoring, wisselstoring, en is dat het niet is het wel zoiets als de regen of wind. Buiten is het donker. De batterij is dood van mijn telefoon. En wij praten niet, omdat je me niet gelooft. Al zou je het willen en opnieuw beginnen met me. Kan je geen minuut naar me kijken zonder een rilling in je. Doen alsof je 't koud hebt. Ik speel mee, bied me jas aan. Zit naast je met je hoofd op je schouder. Het is niet van mij, niet aan mij, niet door mij. Noch van jou, noch van mij. Mijn hemel het bewijs. We zijn er. We zijn er nog. Ja we zijn er. Ik wil niet per se goed maar doen wat juist is: mezelf zijn. Da's soms lastig, zelfde ticket zelfde trein. Lobi da Basi of liever vertiefd. Ik heb nooit geloofd dat ik liefde verdien. In niet al te veel woorden met éé blik heb ik beloofd te zorgen voor je. Naar de ondergrondse, achtervolgd door honden, wachtend in het water. Koppie onder zodat ze het spoor bijster raken. Storing. Zo'n 'waar-gaat-de-relatie-heen?' conversatie, early in the morning. Ik ga los. Ik vind rust in onze historie al poppen de pijngedachtes op. Het is een klus en daarom twijfelen we soms. Toch blijf je nij me, al lijkt het soms ongezond. Tot de volgende altijd. Ik kan oneindig een jaar met je zijn. Soms lachen we om de pijn. Het is niet van mij, niet aan mij, niet door mij. Noch van jou, noch van mij. Mijn hemel het bewijs. We zijn er. We zijn er nog. Ja we zijn er. Zo mooi. Het is zo mooi. We zijn er. We zijn er nog. Ja we zijn er.